Honingbijen, wilde bijen en andere bestuivers

Verschillen tussen honingbijen en andere bijensoorten

Volgens de Rode Lijst Bijen uit 2018 van het Kenniscentrum Insecten (EIS) komen er in Nederland 331 verschillende soorten bijen voor, die zich regelmatig voortplanten, waarvan er 55% op de rode lijst staan:

  • 46 verdwenen uit Nederland
  • 30 ernstig bedreigd
  • 42 bedreigd
  • 38 kwetsbaar
  • 25 gevoelig

 

De honingbij is slechts één van de 331 bijensoorten die Nederland rijk is.

Er zijn aardig wat verschillen tussen honingbijen en wilde bijen. De honingbij leeft in een volk bestaande uit 10.000 in de winter tot wel 60.000 bijen in de zomer, is sociaal en heeft een duidelijke taakverdeling. Zo heeft de koningin de taak om eitjes te leggen, de darren om jonge koninginnen te bevruchten en de werksters al het werk dat gedaan moet worden voor het volk (iedere werkbij voert gedurende haar leven verschillende taken uit, naar gelang haar leeftijd). Ze leggen een honingvoorraad aan om te overwinteren en om tijden van minder voedselaanbod te overbruggen.

Wilde bijen leggen daarentegen geen voorraad aan, zijn voornamelijk solitair en kunnen dus ook geen taken aan werksters overlaten. Hommels leven wel in kleine volken van zo’n 50 tot hooguit 500 individuen. Alleen de koninginnen overwinteren, overleven en beginnen in het voorjaar met het stichten van een nieuw volk.

Honingbijen zijn verder generalisten en vliegen op veel verschillende bloemen. Onder de wilde bijen vind je zowel generalisten als specialisten. Sommige wilde bijen zijn dermate gespecialiseerd dat ze alleen stuifmeel van één plantensoort verzamelen, zo vliegt de heggenrankbij  alleen op de heggenrank, vliegt de gewone slobkousbij op wederik en verzamelt de ogentroostdikpoot stuifmeel van rode ogentroost. Wilde bijen hebben meestal een korte levensduur van enkele weken. Ter vergelijking leven honingbijen langer: koninginnen kunnen zelfs 5-6 jaar oud worden, zomer werkbijen leven ongeveer 3-6 weken, en winterbijen 3-6 maanden. Terwijl honingbijen meestal gehuisvest worden door de imker in een kast of korf zoeken wilde bijen een plekje in de grond, in bestaande holen en kieren of merghoudende stengels (zoals braam, vlier of toorts). Ongeveer 30% nestelt bovengronds en 70% ondergronds.

De levenscyclus van wilde bijen is ook iets anders dan die van de honingbij. Als wilde vrouwtjesbijen bevrucht zijn, verzamelen ze stuifmeel en een beetje nectar totdat er genoeg is voor een bijenbroodje. Ze legt er een eitje op waarna de broedcel wordt dichtgemaakt. Na een vijftal dagen komt het ei uit en de larve doet zich tegoed aan het bijenbroodje. Als het voedsel op is, gaan larven van sommige soorten in winterrust (vooral zomersoorten), andere soorten overleven als pop, weer andere soorten zijn in het najaar al volwassen en overwinteren als imago (vooral de voorjaarssoorten van zandbijen) en dan zijn er ook nog soorten die overwinteren als bevruchte vrouwtjes (groefbijen).

Er zijn ook veel bijensoorten die nooit stuifmeel vervoeren omdat ze profiteren van het werk van een andere soort. Dit gedrag heet broedparasitisme. Deze bijen worden koekoeksbijen genoemd. Ongeveer een kwart van alle bijensoorten valt onder deze categorie. Een vrouwelijke koekoeksbij legt een ei in het nest van haar waardbij. De larve doodt het aanwezige ei of de larve en consumeert daarna de voedselvoorraad. Veel waardbijensoorten hebben hun eigen specifieke koekoeksbij. Zo is de grote kegelbij (Coelioxys conoidea) de koekoek van de kustbehangersbij (Megachile maritima) en parasiteert de roodharige wespbij (Nomada lathburiana) voornamelijk op het broed van de grijze zandbij (Andrena vaga).

Zweefvliegen

Naast bijen zijn ook zweefvliegen belangrijk voor de bestuiving.

Er komen ongeveer 330 soorten zweefvliegen in Nederland voor. Diverse soorten zweefvliegen migreren soms over afstanden van honderden kilometers. Bekende migranten zijn bijvoorbeeld de snorzweefvlieg, de terrasjeskommazweefvlieg, halvemaanzweefvliegen, de blinde bij en de stadsreus.

Eenmaal volwassen voeden vrijwel alle zweefvliegen zich met nectar en stuifmeel en zo dragen ze bij aan de bestuiving. Zweefvliegen hebben, uitzonderingen daargelaten, een kortere tong dan bijen en zijn dus meestal te vinden op bloemen zoals schermbloemigen en composieten waarin de nectar niet te diep ligt. Ze gebruiken de verzamelde nectar en stuifmeel voor hun eigen levensbehoefte en niet om de larven te voeden zoals de meeste bijensoorten (behalve koekoeksbijen). (Honing)bijen daarentegen hebben vaak een voorliefde voor lip- en vlinderbloemen waar de nectar veel dieper ligt.

Larven van zweefvliegen zijn onder te verdelen in verschillende groepen naar gelang hun voeding: rovers voeden zich vooral met luizen, planteneters leven als larve in wortels, bollen, stengels en bladeren, en bacteriefilteraars voeden zich met bacteriën in water en modder, en (een andere groep) met bacteriën in dood hout en oude bomen.

Omdat zweefvliegen niet voor hun larven hoeven te zorgen zoals bijen zijn ze niet gebonden aan een thuisbasis en kunnen daardoor pollen over grotere afstanden vervoeren. Sommige zweefvliegsoorten zoals de snorzweefvlieg (Episyrphus balteatus) die ook zeer algemeen in Nederland voorkomt, kunnen jaarlijks zelfs afstanden van honderden tot duizenden kilometers afleggen en dragen op deze manier bij aan de uitwisseling van genetisch materiaal over grote afstanden.

Herkennen van bijen, wespen en zweefvliegen

Hommels zijn breder, boller en hariger en in de regel makkelijk te onderscheiden van andere bijensoorten. Bijen zijn meestal meer behaard en wespen overwegend kaal. Vrouwtjes bijen (behalve van koekoeksbijen) hebben een verzamelapparaat voor stuifmeel en wespen niet; wespen verzamelen namelijk  geen stuifmeel en leven van prooidieren voor hun eiwitten. Honingbijen kunnen één keer steken vanwege een weerhaakje waardoor het gifblaasje achterblijft. Wespen, solitaire bijen en hommels hebben dat niet en kunnen meerdere keren steken. De angel van veel solitaire bijensoorten is echter niet sterk genoeg om door de menselijke huid te prikken. En verder hebben bijen een verbrede eerste tarslid van de achterpoot terwijl deze bij de wesp altijd slank is.

Dit diagram kan ook helpen bij het herkennen van de honingbij, solitaire bij, hommel of wesp.

Zweefvliegen zijn vaak makkelijk te herkennen aan hun vlieggedrag: ze kunnen op één punt in de lucht stil hangen, met razendsnel bewegende vleugels (200 tot 300 vleugelslagen per seconde). Veel zweefvliegsoorten lijken in uiterlijk op stekende insecten als wespen, bijen of hommels (mimicry genoemd). Steken kunnen ze echter niet. Maar door op stekende insecten te lijken kunnen ze predatoren, zoals vogels, om de tuin leiden. Zweefvliegen zijn verder te onderscheiden van bijen doordat ze grote bolle ogen, korte antennes bestaande uit 3 leden met een antenneborstel en maar één paar vleugels hebben. Bijen daarentegen hebben smalle ogen, langere antennes (12-13 antenneleden) en twee paar vleugels. Daarnaast hebben zweefvliegen alleen een tong of zuigsnuit en bijen hebben naast een tong ook kaken.

Concurrentie of cohabitatie.

In de media is veel aandacht voor honingbijen en het risico dat overlap in leefgebied nadelig zou zijn voor wilde bijen wat betreft voedselaanbod. Voedselconcurrentie is echter geen nieuw fenomeen. In een natuurlijke situatie is het een natuurlijk proces dat hoort bij evolutie en ecosystemen. Verschillende soorten hebben altijd strijd gevoerd om voedsel, nestgelegenheid en andere omgevingsfactoren die de soort vooruithelpen. Het is de grote drijver achter veerkrachtige natuur. Voor bestuivers is dit niet anders.

Tegelijkertijd is de voedselsituatie zeer complex. Veel bijen hebben een sterke specialisatie en verzamelen pollen alleen van een enkele plantensoort of soortgroep. Zo verzamelt de heggenrankbij (Andrena florea) alleen pollen van de heggenrank, de gewone slobkousbij (Macropis europaea) vliegt voornamelijk op wederik en ogentroostdikpoot (Melitta tricincta) verzamelt stuifmeel van rode ogentroost, andere willen die pollen juist niet.

Hommels, honingbijen ensolitaire bijen verzamelen voedsel ook op verschillende manieren, op verschillende waardplanten, in verschillende seizoenen, waarbij de vorm en grootte van het lichaam en de lengte en de structuur van de tong bepalend zijn voor het bloembezoek.

Veel bloemen hebben een dusdanige vorm dat ze geschikt en toegankelijk zijn voor de ene bijensoort maar minder of niet geschikt voor een andere bijensoort.

Bijen hebben bovendien voorkeuren voor een bepaalde bloemkleur en fysiologische behoeften waardoor de bloemkeuze bepaald wordt. Dit bevordert de bestuiving. Honingbijen zijn generalisten die houden van grootschalige “dracht” met veel bloemen van dezelfde soort dicht bij elkaar. Zij vliegen dan ook graag op verschillende soorten bomen, zoals bijvoorbeeld de wilg, acacia, kastanje en linde. Ook landbouwgewassen zoals fruitbomen, koolzaad, mosters, phacelia, boekweit en zonnebloem zijn geliefde drachtbronnen voor honingbijen. Elke soort heeft dus zijn eigen niche, deze niches kunnen overlappen of juist helemaal niet.

Voor de achteruitgang van bestuivers zijn verschillende oorzaken te benoemen. Hoofdoorzaken die in verschillende onderzoeken worden aangehaald, zijn:

  • Habitatverlies en voedseltekort door intensieve landbouw, bebouwing en verdere intensivering van het landgebruik (zowel ruimtelijk als qua beheer).
  • Vervuiling (bestrijdingsmiddelen), verzuring en vermesting (stikstof depositie).
  • Biologische factoren zoals verspreiding van ziektes en invasieve exoten.
  • Klimaatverandering .

Het weren van honingbijen leidt af van de hoofdoorzaken en is niet de oplossing. Het tekort aan voedsel is hét probleem voor alle insecten! Het verbeteren van  de voedsel- (en nest) situatie (vooral in landbouwgebieden) heeft prioriteit voor zowel wilde bijen én honingbijen.

Toch moeten we als imkers mogelijke concurrentie niet bagatelliseren en het aantal bijenkasten plaatsen in overeenkomst met het aanbod van nectar en stuifmeel in de omgeving. Als er sprake is van concurrentie tussen honingbijvolken onderling of als een bijenvolk niet in staat is voldoende stuifmeel te verzamelen dan is het beter om (tijdelijk) naar een andere locatie op zoek te gaan met wel voldoende aanbod.